Automutilatie bij leerlingen
Ard Q. Nieuwenbroek
Op elke school zijn ze er: leerlingen die zichzelf beschadigen. Door krassen, snijden of branden proberen ze een innerlijke leegte op te vullen en het leven draaglijker te maken na een vaak traumatische ervaring die zij recent of in hun jeugd hebben opgedaan. Logisch gevolg is dat ook elke mentor, decaan of leerlingbegeleider in zijn loopbaan te maken krijgt met automutilatie bij leerlingen. Maar wat is nu precies automutilatie, hoe herken je het en hoe ga je er mee om? Hoe betrek je ouders bij dit probleem en op welke manier moet je doorverwijzen?
Uit recent onderzoek door Ortho Consult blijkt dat elke school te maken heeft met zelfverwonding of automutilatie. Deze zelfpijniging van leerlingen roept grote emoties op bij medeleerlingen en docenten, vaak is er een sterke schrikreactie of zelfs een vorm van paniek. Zelfbeschadiging is voor ons gevoel tegennatuurlijk, vaak is dan ook de eerste gedachte: het beschadigen moet stoppen.
Basten Hendriks is sinds vijf jaar docent Biologie op een brede scholengemeenschap en mentor van een VMBO 3 klas. Hij is een gedreven man en aan het begin van het schooljaar neemt hij de tijd om leerlingen te leren kennen. Een goede start is tenslotte het halve werk, is zijn motto. Als Jarmila binnen komt, schuift hij een stoel voor haar aan en begint gezellig te kletsen over haar hobby’s. Jarmila vertelt enthousiast over haar eigen paard en hoe hoog de hindernissen zijn waar zij samen over springen. Bij een van de grootse handgebaren die ze maakt, ziet Basten ineens een groot litteken op de arm van Jarmila. Als zij de blik van Basten kruist, kruipt ze plotseling in haar schulp en friemelt wat met haar mouwen. Basten is helemaal van zijn à propos, wat zou er met Jarmila aan de hand zijn? Zou ze zelfmoord hebben willen plegen of beschadigt zij zichzelf? Dat had hij niet van haar verwacht, zij is in de klas altijd zo vrolijk…Basten neemt zich voor korte metten te maken met het gedrag van Jarmila, het automutileren moet een halt toegeroepen worden.
Leerlingen die tot zelfverwonding overgaan hebben ooit zeer pijnlijke of schokkende ervaringen meegemaakt, die sterke gevoelens van angst, pijn, schuld, woede of machteloosheid hebben opgewekt. Zoals bijvoorbeeld (seksueel) misbruik, verwaarlozing of verwerping door ouders of het verlies van belangrijke personen in hun leven. Met die pijn konden zij nergens terecht en werden zij niet begrepen, wat zorgt voor een grote onzekerheid en vereenzaming, het kind wordt onrecht aangedaan. Een mentor, decaan of leerlingbegeleider die wordt geconfronteerd met zelfbeschadiging, moet proberen zich te verplaatsen in de leerling en zijn eigen normen en waarden te parkeren om zo de werkelijke ontmoeting met de leerling aan te kunnen gaan. Het willen stoppen van het gedrag is niet het enige doel, daarmee wordt het probleem vaak alleen maar groter. De leerling voelt zich daardoor (opnieuw) afgewezen, zeker als hij of zij zich kwetsbaar heeft getoond en de mentor zelf in vertrouwen heeft genomen. Het tonen van kwetsbaarheid moet worden gehonoreerd, omdat de leerling daarmee aangeeft zich veilig te voelen. Leerlingen die automutileren willen erkenning voor de aanwezigheid van de innerlijke pijn, die de dieperliggende oorzaak is van hun gedrag. Zij bedekken de innerlijke pijn met fysieke pijn door te krassen of te snijden. Het erkennen van de kwetsbaarheid door de mentor is voor de leerling een metaforische oplossing voor de niet ontvangen aandacht voor dieper liggende pijnen in het verleden.
Erkenning
Automutilatie is een actueel onderwerp in het onderwijs. ‘Zelfbeschadiging is een handeling die ten diepste voortkomt uit het jarenlang voorbijgaan aan je wezen, waardoor je nooit geleerd hebt je een ‘iemand’ te voelen, ‘wezen’loos gemaakt van jongs af aan.’ Deze omschrijving van automutilatie, van Sonja Nijon van het Landelijk Steunpunt Zelfbeschadiging, geeft heel goed aan waar vaak de bron ligt van het automutileren. In hun jeugd zijn leerlingen die automutileren vaak, onbewust en onbedoeld, beschadigd door hun ouders. Ouders beleefden geen vreugde aan het bestaan van het kind, een kind werd niet erkend om wie die was. Het kind moest zich aanpassen aan de wensen en behoeftes van de ouders en die zelfs gaan vervullen. Vaak hebben ook de ouders in hun jeugd geen erkenning gekregen en handelen zij in hun opvoeding vanuit een (verborgen) pijn diep van binnen. Kinderen zijn op dat moment loyaal aan hun ouders en verzwijgen ook hun pijn en voldoen daarmee aan de wensen en behoeften van de ouders. Door het op deze manier geven van een kind, ontstaat een niet passende rol van het kind. Niet de ouders zijn er voor de kinderen, maar de kinderen voor de ouders. Het kind wordt onrecht aangedaan, dat in dit geval kan leiden tot een destructief gedrag, het automutileren. Zelfbeschadiging is een van de allerheftigste menselijke pogingen om pijn te overleven. Leerlingen die zichzelf beschadigen proberen door fysieke pijn om te gaan met hun gevoel, de onrust, de wanhoop en de woede. Door in zichzelf te snijden of krassen probeert een leerling weer iets van echtheid te beleven, een wezen te zijn. De pijn brengt een verbinding van binnen naar buiten.
Besmettingsgevaar
Naast deze psychologische oorzaken kan automutilatie ook een biologische oorzaak hebben. Een afwijking van het serotonerge systeem kan meespelen bij impulsieve, op de persoon zelf gerichte agressie. Ook kan zelfverwonding verslavend werken, door veranderingen in het endogene opiaatsysteem. Door het vrijkomen van endorfinen bij zelfverwonding kan een aangename roes ontstaan die negatieve gevoelens kan verminderen. Soms automutileert een leerling ook vanuit sociale achtergronden. De leerling ziet zelfverwonding dan als symbool of teken van een tegencultuur of als uiting van protest tegen autoritair-restrictief beleid. Dat brengt ons direct op een van de grootste zorgen van automutilatie in het onderwijs. Is zelfverwonding besmettelijk? Kan het zijn dat medeleerlingen een automutilerende leerling als voorbeeld gaan zien en zijn gedrag overnemen? In het onderzoek dat Ortho Consult hield onder mentoren en leerlingbegeleiders gaf slechts een kwart van de respondenten aan dat in een klas na een enkele automutilerende leerling vrijwel altijd meerdere andere leerlingen zich gaan automutileren. Toch ben ik er van overtuigd dat niet de automutilerende leerling de besmettingsfactor is, maar dat het de kracht van de groep is. Als een mentor in een klas te maken krijgt met een leerling die zichzelf beschadigt, is de rol en de sfeer van de groep van doorslaggevend belang. Een groep leerlingen die in een eerder stadium verworpen werd in hun zijn, waarbij de mentor liet blijken dat zij er niet toe doen, wat ze ook doen, zal zich gaan verzetten tegen deze rol. In een dergelijke cultuur is het besmettingsgevaar bij automutilatie veel groter dan in een groep waar openheid en het er mogen zijn een algemeen gegeven is. Zeker bij leerlingen die daar gevoelig voor zijn, waarbij de houding van de mentor de druppel kan zijn die de emmer laat overlopen. De attitude van een docent, hoe ga ik om met een groep, is dus heel belangrijk. Sommige scholen hebben een protocol waarin staat hoe docenten dienen om te gaan met automutilerende leerlingen. Het verwerpen van het gedrag staat daarbij vaak voorop, met represailles als schorsen in het vooruitzicht. Door je als school zo sterk te richten op het symptoom en niet stil te staan bij de achterliggende oorzaak, de innerlijke pijn van het kind, versterk je het gedrag. De leerling zal zich bevestigd zien in zijn zelfbeeld, het er niet te doen en nog meer in het geheim zichzelf beschadigen. Veel beter is het de leerling als persoon te zien, los van zijn gedrag en met deze leerling de ontmoeting durven aan te gaan.
Doorgeven van vertrouwen
De innerlijke pijn van de leerling is zoals gezegd vaak verbonden met de relatie met zijn ouders. Hierin kunnen ouders in meer of mindere mate (on)schuldig zijn. Invaliditeit, verlies en intergenerationele openstaande rekeningen zijn vaak ingrediënten van onrecht voor ouders en kind. Grondprincipe in de hulp aan automutilerende leerlingen is dat ouders, in samenspraak met de leerling, op de hoogte zijn van het zelfbeschadigende gedrag. De timing van deze boodschap is vooral afhankelijk van de inschatting in hoeverre de ouders in staat zijn in te gaan op de innerlijke pijn in plaats van de fysieke pijn van hun kind. Het is de taak van de mentor die in vertrouwen genomen wordt of zelf de automutilatie ontdekt, om de ontmoeting aan te gaan met de leerling. Samen met de leerling op zoek gaan naar de pijn achter de zelfbeschadiging, zodat op een juiste manier naar verdere hulpverlening kan worden gezocht. Zonder meer verwijzen betekent namelijk vaak de zoveelste teleurstelling voor de leerling. Eindelijk had hij of zij iemand die te vertrouwen was en die stuurt je weg. Hun geheim hebben ze in vertrouwen prijs gegeven en nu ‘moeten’ ze naar een instelling met een vreemde hulpverlener. Iemand die misschien alleen maar weer het gedrag probeert te beheersen vanuit zijn gedragstherapeutische visie en niet ingaat op de innerlijke pijn(en). Verwijzen zou ik dan ook vooral het doorgeven van (gemaakt) vertrouwen willen noemen. De mentor of leerlingbegeleider op een school moet een leerling doorverwijzen vanuit het opgebouwde wederzijdse vertrouwen, dat ook de basis is van de begeleiding die volgt. Natuurlijk is deze manier van omgaan met automutilerende leerlingen moeilijk voor een leerlingbegeleider, decaan of mentor, je moet je eigen normen en waarden kunnen parkeren om het gesprek met de leerling aan te kunnen gaan. Je moet als het ware verdragen dat een kind zich automutileert en je niet daarop focussen. Alleen op die manier kan je komen tot de kern van de pijn. Als een begeleider er in slaagt de automutilerende leerling te blijven zien als een persoon, waarvan het zelfbeschadigende gedrag slechts een deel van de persoonlijkheid betreft, zijn we een heel eind op de goede weg.
Basten Hendriks is sinds vijf jaar docent Biologie op een brede scholengemeenschap en mentor van een VMBO 3 klas. Hij is een gedreven man en aan het begin van het schooljaar neemt hij de tijd om leerlingen te leren kennen. Een goede start is tenslotte het halve werk, is zijn motto. Als Jarmila binnen komt, schuift hij een stoel voor haar aan en begint gezellig te kletsen over haar hobby’s. Jarmila vertelt enthousiast over haar eigen paard en hoe hoog de hindernissen zijn waar zij samen over springen. Bij een van de grootse handgebaren die ze maakt, ziet Basten ineens een groot litteken op de arm van Jarmila. Als zij de blik van Basten kruist, kruipt ze plotseling in haar schulp en friemelt wat met haar mouwen. Basten schrikt inwendig, maar zorgt dat Jarmila daar niets van ziet. Het gesprek krijgt een andere wending, Basten vraagt Jarmila hoe het nu werkelijk gaat. Hij praat open met haar over zelfbeschadiging en de emoties die los komen bij Jarmila. Zij lijkt opgelucht dat haar mentor de littekens heeft ontdekt en dat zij haar verhaal kwijt kan. Jarmila voelt zich erkend en geeft aan graag nog een keer met haar mentor te willen praten over haar problemen.
(met dank aan Wim van Mulligen en Sonja Nijon)
Ard Nieuwenbroek is trainer/adviseur bij Ortho Consult in Esch.
(voor meer info, ook over het onderzoek, zie www.orthoconsult.nl )
naar het overzicht